Fossiele subsidies en steenkool in de tekst
Een gerelateerde en enigszins onverwachte overwinning is dat de tekst voor het eerst expliciet verwijst naar fossiele subsidies en steenkool. Doorheen de week werd de verwoording van deze paragraaf steeds verder afgezwakt, tot en met het laatste beitelwerk op zaterdagavond. De uiteindelijke tekst spreekt van een ‘gefaseerde vermindering’ (phase-down) van ‘unabated’ steenkool en van ‘inefficiënte’ fossiele subsidies. Hoe de taal ook verwaterde, toch is het belangrijk dat dit stuk tekst behouden bleef, én dat talloze grote consumenten -en producenten van steenkool, waaronder de VS, Australië, en Japan, zich wel degelijk schaarden achter de ‘bijna finale’ tekst. Daarin werd steenkool nog expliciet ten grave gedragen (phasing out). Hoewel deze verklaring geen bindende gevolgen heeft, is de verwachting dat ze bijkomende druk zet op het verder droogleggen van de publieke en private investeringen. Het is overigens wel opmerkelijk dat olie en gas, relatief veel belangrijker in de rijkere landen dan steenkool, onvermeld bleven.
Er waren zoals gezegd ook heel wat engagementen die tot stand kwamen buiten het formele proces van de klimaattop, bijvoorbeeld rond staal, methaan, herbebossing, fossiele investeringen, eerlijke transitie of private financiering,… Ook hier verbonden landen zich ertoe om bepaalde fossiele subsidies en projecten aan te pakken. Zo ondertekende ook Polen voor het eerst een verklaring om haar steenkoolcentrales uit te faseren en beloofden de VS, het VK, Frankrijk, Duitsland en de EU om met acht miljard euro een sociaal-rechtvaardige kolenexit te ondersteunen in Zuid-Afrika.
Deze declaraties werden door sommigen onthaald als een beloftevolle ‘sectorale’ aanpak, anderen spraken van holle persberichtpolitiek. De (nabije) toekomst zal het uitwijzen. Het is alvast wel duidelijk dat het COP-proces een nieuw momentum schept voor meer concrete en specifieke afspraken.
Ambigu resultaat over klimaatfinanciering
Cruciale tweede maatstaf van de top: klimaatfinanciering. Internationale solidariteit is een belangrijke sokkel van de internationale onderhandelingen: rijke landen moeten de de nodige middelen voorzien om armere landen bij te staan om een klimaatbeleid te voeren en tegelijk moeten ze die landen helpen om zich in te dekken tegen de gevolgen van klimaatopwarming (‘adaptatie’). Een eerdere belofte om 100 miljard per jaar te voorzien werd niet ingelost. Deze COP was opnieuw een gelegenheid om de financieringskloof te dichten, om een een plan te ontvouwen voor bijkomende financiering na 2025, en om een inhaalbeweging te maken inzake adaptatiefinanciering. Dat was niet alleen een kwestie van solidariteit en historische verantwoordelijkheid: het inlossen van deze belofte was cruciaal om het vertrouwen van de ontwikkelingslanden te winnen in de internationale gesprekken, en het was dan ook nauw verweven met de uitkomsten inzake ambitie.
Opnieuw is het eindresultaat bijzonder ambigu. De tekst erkent wel de financieringskloof en roept op om deze te dichten, maar verder waren er bitter weinig concrete resultaten. Zo viel er geen engagement te horen om het financieringstekort ‘retroactief’ op te vullen, door in 2023 en 2024 méér middelen te geven. Bovendien bleef een perspectief op het financieringsdoel na 2025 afwezig. Belangrijke uitzondering is de financiering voor klimaatadaptatie: het bedrag dat hier naartoe gaat, zal verdubbelen. Tijdens de finale plenaire zittingen bezworen de rijke landen (met name de VS) dat dit harde en betrouwbare engagementen waren. Toch blijft de vraag of deze plechtige beloftes deze keer wél resultaat zullen opleveren.
Zelfs als de beloftes over financiering ingelost worden, blijft het beloofde budget ver achter op wat er nodig is om de transitie in de armere landen te financieren. In een COP die sowieso geplaagd werd door vaccin-ongelijkheid en een gebrek aan inclusiviteit, woog het verzet van met name de VS en de EU voor bijkomende financiering zwaar op de onderhandelingen.
Een aanverwante discussie speelde zich af in het debat rond “schade en verlies” (loss & damage in het jargon), waar de arme landen vragen om erkenning, afspraken en financiering voor de schade die hen vandaag al treft. Hoewel er een historische erkenning was van dit gegeven in de tekst, viel er concreet uiteindelijk weinig meer te rapen dan de start van een ‘dialoog’. Dit geldt als een belangrijke symbolische overwinning, die de deur op een kier zet naar naar verdere concretisering maar die niet in verhouding staat tot de noden die er vandaag al zijn. Opnieuw kwam het verzet vooral van de rijke landen.
Rulebook met koolstofmarkten
Een laatste resultaat van de COP betrof enkele eerder technische aspecten. Het verdrag van Parijs liet namelijk een heel aantal losse eindjes op vlak van rapportage, transparantie, controlemechanismen en de van een creatie soort internationale koolstofmarkt. COP26 slaagde er na zes jaar onderhandelen in om dit ‘rulebook’ af te ronden.
Het einde van de onderhandelingen rond koolstofmarkten is daarbij een van de voornaamste resultaten. Dit systeem stelt regels op voor de voorwaarden waartegen landen en bedrijven emissierechten kunnen ruilen en kopen van elkaar, en hoe deze bijvoorbeeld geteld moeten worden in de nationale uitstoot. Er vallen ernstige vragen te stellen bij de noodzaak van zo’n uitruil in een wereld waar élk land haar emissies moet decimeren. Het systeem bedreigt bovendien de integriteit van de rest van het akkoord, omdat het de deur kan openen naar boekhoudkundige trucs (bv. dubbeltellingen van emissiereducties of de overname van rommelrechten uit het Kyoto-systeem). Deze zorgen misschien wel voor een vooruitgang in de excelsheets maar niet in de atmosfeer. ‘Geen deal is beter dan een slechte deal’ was dan ook het adagium langs Europese kant, maar uiteindelijk kwam het dan toch tot een akkoord. Organisaties als Carbon Market Watch gaven alvast een bijzonder kritische lezing: hoewel er enkele achterpoortjes voor dubbeltellingen gesloten werden, blijven er heel wat mogelijkheden voor de import van ‘hete lucht’ in plaats van echte emissiereducties.